Working papers
6. Over nationale trots, historisch belang, en een verloren gewaand geboortepapier
De geboortepapieren van Nederland. Met dit begrip wordt verwezen naar documenten die, om met minister Ingrid van Engelshoven te spreken, ‘het ontstaan van Nederland markeren’. Over zulke geboortepapieren ging het opeens tijdens de Algemene Beschouwingen van 2019. Coalitiepartijen CDA en VVD pleitten daar voor de permanente tentoonstelling van zulke documenten. In de praktijk bleek het te gaan om de Unie van Utrecht (1579), de Apologie van Willem van Oranje (1580) en het Plakkaat van Verlatinge (1581). Dat juist deze drie documenten als geboortepapieren werden aangemerkt was geen toeval: in 2014 gaven Geerten Waling en Coos Huijsen de term ‘geboortepapieren van Nederland’ als titel mee aan een boekje waarin ze deze teksten in moderne Nederlandse hertalingen bijeen hadden gebracht.
De lobby die destijds werd ingezet wierp vijf jaar later zijn vruchten af. ‘Er is niets mis met gezonde vaderlandsliefde’, liet Pieter Heerma (CDA) optekenen in het Algemeen Dagblad. De geboortepapieren verdienen ‘een trotse, prominente plek in het volle daglicht, zichtbaar voor iedereen’, viel Klaas Dijkhoff (VVD) hem bij. De minister toonde zich hiervoor ontvankelijk. Eind 2019 stuurde ze de Kamer een brief waarin ze aankondigde dat de drie documenten permanent tentoon zouden worden gesteld in het Nationaal Archief in Den Haag. Het Unietraktaat en het Plakkaat waren hier al in beheer. De Apologie zou in bruikleen worden gegeven door het Koninklijk Huisarchief.
Als politiek historicus had ik bij deze gang van zaken een dubbel gevoel. Voor historici zijn vaderlandsliefde en trots slechte raadgevers. Wie het verleden onderzoekt vanuit een grondhouding van trots, zal interpretaties van het verleden die trots rechtvaardigen al snel aannemelijker vinden. Vanuit wetenschappelijk oogpunt is dat natuurlijk niet wenselijk. Ik voel me bij trots dus beroepsmatig ongemakkelijk. Aan de andere kant ben ik blij met de aandacht, omdat ik hier mijn professionele bestaansrecht mede aan ontleen. Documenten als de geboortepapieren zijn niets zonder context. Aandacht voor deze documenten betekent vraag naar historici die ze kunnen contextualiseren. Ik laat me niet leiden door trots over de Nederlandse geschiedenis, maar verkondig wel graag het belang van aspecten van die geschiedenis. Historisch belang is sowieso een betere reden om het verleden onder de aandacht te brengen dan vaderlandsliefde. Kennis van het verleden van Nederland is niet nodig omdat dit ‘ons’ verleden is, maar omdat het een verleden is dat doorwerkt in ‘ons’ heden. Dit is een subtiel maar essentieel verschil.
Wanneer historisch belang leidend is, hoeven we ons ook niet verplicht te voelen de waarde van specifieke geboortepapieren te verabsoluteren. We kunnen die documenten dan zien voor wat ze zijn. Het Plakkaat en de Apologie bevatten in intellectueel opzicht bijvoorbeeld weinig dat niet al in oudere teksten verwoord was. Zeker in de plaats van de Apologie hadden met minstens zo veel recht andere zestiende-eeuwse teksten gekozen kunnen worden: zo is daar bijvoorbeeld de zogenoemde Deductie van Vrancken uit 1587, die aan de basis stond van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Als geboortepapieren documenten zijn die ‘het ontstaan van Nederland’ markeren, kunnen we ons trouwens ook niet beperken tot de Opstand. Het ontstaan van Nederland was geen moment maar een proces.
OPSTAND & VRIJHEID
Ik heb dan ook graag mijn medewerking verleend aan de nieuwe tentoonstelling Opstand & Vrijheid waarmee het Nationaal Archief tegemoet komt aan de wens van de minister. De tentoonstelling bestaat uit verschillende delen: er is een vast deel over de Opstand waar onder meer het Plakkaat en de Unie permanent zijn te zien – de Apologie bleef bij nader inzien toch in het Koninklijk Huisarchief – en twee wisselende onderdelen, waar nu de Slavenopstand in Berbice (1763) en de Bataafse Revolutie (1795-1798) centraal staan. Voor het deel over de Bataafse Revolutie sluit de tentoonstelling aan bij een recent artikel dat ik samen met Elisa Hendriks schreef over petities voor vrouwenrechten. Dit artikel komt voort uit het digitaliseringsproject Revolutionaire Petities, waarvoor ik sinds een aantal jaar met het Nationaal Archief samenwerk. Ik mocht bovendien net als Nancy Jouwe en Judith Pollmann iets vertellen in een filmpje.
De keuze om in de tentoonstelling aandacht te besteden aan de Bataafse Revolutie was des te gelukkiger vanwege een spectaculaire ontdekking die enige tijd geleden door het Nationaal Archief zelf was gedaan. Om te kunnen begrijpen waar het over ging, stappen we even met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis van die tijd. Vanaf 1795 kregen Nederlandse revolutionairen dankzij een Franse militaire interventie de kans het politieke bestel van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden opnieuw in te richten. Het was deze revolutionairen een doorn in het oog dat de Republiek geen grondwet kende. Dit was op zichzelf niet zo vreemd, want grondwetten waren destijds een nieuw concept: alleen in de Verenigde Staten en Frankrijk waren eerder grondwetten aangenomen. De Republiek had weliswaar het Unietraktaat, maar dit document was door de makers nooit bedoeld geweest als grondwet. De Unie verbond bovendien gewesten met elkaar, terwijl een grondwet in de late achttiende eeuw begrepen werd als een maatschappelijk verdrag dat burgers met elkaar aangingen.
De taak een grondwet te ontwerpen werd opgedragen aan een nieuw op te richten nationaal parlement. Dit parlement ging van start in 1796. Met veel moeite lukte het een jaar later een ontwerp te produceren. Over dit ontwerp mocht een groot deel van de volwassen mannelijke bevolking stemmen in een referendum; zo’n volksraadpleging had nog nooit eerder plaatsgevonden in Nederland. In de aanloop ernaartoe werd het grondwetsontwerp in de media – die vrijer waren dan ooit tevoren – zodanig in diskrediet gebracht dat het met een overweldigende meerderheid werd verworpen.
Deze teleurstelling werd gevolgd door een politieke impasse. Toen het parlement geen overeenstemming kon bereiken over een nieuw grondwetsontwerp, gingen radicale leden over tot een parlementaire staatsgreep. Eerst gooiden ze hun felste tegenstanders eruit. Vervolgens schreef een vooral uit radicalen bestaande grondwetscommissie in korte tijd een nieuw ontwerp. Dit kon nu op goedkeuring rekenen van het parlement – of wat daarvan was overgebleven. De volgende horde was een nieuw referendum. De radicale revolutionairen wensten ditmaal geen risico te nemen. Zij sloten daarom veel potentiële tegenstemmers vooraf uit van deelname. Van een eerlijk proces was dus geen sprake. Na deze ‘voorzorgsmaatregel’ werd de Staatsregeling, zoals ze de grondwet inmiddels noemden, goedgekeurd door een ruime meerderheid van wie het stemrecht had behouden.
EEN NIEUW GEBOORTEPAPIER
Wanneer was deze eerste Nederlandse grondwet een feit? We kunnen heel dichtbij dit moment komen dankzij een unieke historische bron. In dit Dagverhaal der Handelingen wordt alles wat in het nationale parlement voorviel heel nauwkeurig beschreven. In het verslag van de zitting van dinsdag 1 mei 1798 kunnen we lezen dat de parlementsvoorzitter een perkamenten rol overhandigd krijgt uit naam van het Uitvoerend Bewind, zoals de regering heette die verantwoordelijk was voor de uitvoering van het referendum. De tekst vervolgt hierna (in mijn hertaling):
Nadat de voorzitter dit stuk perkament, dat was opgerold en dichtgestrikt met driekleurige linten, had geopend, liet hij de inhoud ervan voorlezen. Er stond dat het Uitvoerend Bewind het grootste genoegen had aan het parlement verslag uit te brengen over de uitkomst van de stemming over het Ontwerp van Staatsregeling, [en dat] de constitutie met een zeer grote meerderheid door de Bataafse natie was goedgekeurd.
Na deze lezing klonk vanuit de antichambre ogenblikkelijk zeer fraaie muziek, en weergalmde in de vergaderzaal het onophoudelijk geroep van ‘Leve de Republiek!!!’ en ‘Leve de Constitutie voor het Bataafse volk!!!’ uit de monden van de parlementsleden en het publiek op de tribunes.
Wie schetste mijn verbazing toen ik op een zeker moment bericht kreeg van een medewerker van het Nationaal Archief met wie ik samenwerk aan het project Revolutionaire Petities. Remco de Gee, zelf historicus, schreef dat hij vermoedde iets bijzonders te hebben gevonden en vroeg me met hem mee te kijken. Het is De Gees verdienste dat hij had ingezien waarmee hij te maken had. In een archiefstuk met de nietszeggende titel ‘Afgescheiden stuk’ had hij onverwachts een stuk van perkament aangetroffen, terwijl perkament in de late achttiende eeuw maar zelden werd gebruikt. Vervolgens had hij mijn boek over het Bataafse parlement erop nageslagen, waar ik bovenstaand citaat parafraseer en ook melding maak van de ‘perkamenten rol’. Toen ik het stuk vervolgens onder ogen kreeg, kon ik tot ons beider verbazing zijn vermoeden bevestigen dat we hier te maken hadden met een verloren gewaand geboortepapier van Nederland. We hadden uiteraard al de gedrukte versie van de Staatsregeling van 1798 en in het Nationaal Archief bevindt zich ook een handgeschreven versie, maar het voorlezen van deze Afkondiging, waarop de uitslag van het referendum officieel bekend wordt gemaakt, vormde hét performatieve moment waarmee Nederland voor eens en altijd een constitutionele staat werd.
EEN MEERDUIDIGE ERFENIS
Toen het Nationaal Archief zocht naar het juiste moment om deze bijzondere ontdekking naar buiten te brengen, kwam de opdracht van de minister als geroepen: welke museale context kon voor dit document nu geschikter zijn dat een nieuwe tentoonstelling gewijd aan de geboortepapieren van Nederland? Het spreekt dus voor zich dat de Afkondiging van de Bataafse Staatsregeling van 1798 in die tentoonstelling een prominente plek heeft gekregen. Dat juist dit document op deze manier zijn intrede doet in de canon van Nederlandse geboortepapieren is ook mooi omdat het helpt het cruciale onderscheid tussen trots en historisch belang scherp te stellen. Weinigen zullen twijfelen aan het historisch belang van het document dat van Nederland een constitutionele staat maakte. Tegelijkertijd geloof ik niet dat er iemand trots zal zijn op de ondemocratische wijze waarop de Staatsregeling van 1798 werd ontworpen en geratificeerd. De erfenis van de Staatsregeling zelf is intussen ook niet eenduidig. Enerzijds codificeerde zij – hoe de revolutionairen hier in de praktijk ook mee omgingen – democratische kernbeginselen als gelijkheid voor de wet, vertegenwoordigend bestuur en een constitutionele rechtsorde, anderzijds waren voorstellen om in deze noviteiten ook de vrouwelijke helft van de bevolking en (in slavernij verkerende) inwoners van de koloniën te betrekken door de Bataafse revolutionairen verworpen.
De samenloop van omstandigheden waardoor er nu een nieuw geboortepapier wordt tentoongesteld toont ook nog iets anders. Van de overlevering van de Afkondiging van de Staatsregeling wist niemand tot voor kort af, en zelfs deze eerste Nederlandse grondwet zelf is veel minder bekend dan het Plakkaat van Verlatinge. Toch zijn deze documenten beslist niet van minder historisch belang dan de oorspronkelijke trits ‘geboortepapieren’ waarop Heerma, Dijkhoff en anderen trots beweerden te zijn. Dit laat ons zien dat de status van een document waaraan trots kan worden ontleend niet één op één samenhangt met de intrinsieke betekenis van zo’n document, maar het gevolg is van een bewust of onbewust proces van canonisering.
Het is kortom uitstekend wanneer we geboortepapieren van Nederland etaleren, zo lang ze als vertrekpunt dienen voor steeds weer nieuwe, gelaagde verhalen over het Nederlandse verleden, zoals het Nationaal Archief zich gelukkig heeft gerealiseerd. Het doel van de tentoonstelling moet niet zijn deze documenten op een voetstuk te plaatsen of ermee te pronken. In de geschiedschrijving is het veel te lang gegaan over de verering van Grote Mannen en hun Grote Daden. Deze fase hebben we gelukkig achter ons gelaten – een enkeling uitgezonderd – maar het zou een stap terug betekenen wanneer we deze cultus nu zouden vervangen door die van de Grote Documenten.