Working papers
2. Een korte geschiedenis van epidemische luchtwegaandoeningen: behandelingen
For English, click here.
Vorige week besprak ik dat sinds de oudheid tot diep in de negentiende eeuw werd gedacht dat veel besmettelijke ziekten werden veroorzaakt door de invloed van hemellichamen, weersverschijnselen en het klimaat – iets wat we in het Nederlands nog terug zien in de term ‘bezoeking’ en de uitdrukking ‘kou vatten’.[1]Dit verklaart waarom we tot de twintigste eeuw geen quarantainemaatregelen bij epidemische luchtweginfecties tegenkomen: als die immers veroorzaakt worden door de planeten of door koude winden, dan heeft het weinig zin om de patiënten te isoleren. Hooguit konden welgestelde families besluiten om te proberen zulke invloeden te vermijden door warm aangekleed binnen te blijven.
Quarantainemaatregelen bestonden wel, maar werden voornamelijk bij andere ziekten gebruikt. Tijdens een pestepidemie in Italië in de veertiende eeuw werd bijvoorbeeld de bemanning van aanmerende schepen veertig dagen (quarantaine) op het schip gehouden om besmettingen te voorkomen.[2] Hoewel men dus al eeuwenlang weet dat sommige ziekten zeer besmettelijk zijn en verdere verspreiding voorkomen kan worden door (vermoedelijke) patiënten te isoleren, is dat bij besmettelijke luchtweginfecties een veel recenter fenomeen. Pas in 1898 bedacht de Nederlandse microbioloog Martinus Beijerinck de naam ‘virus’ voor wat tot dan toe werd gezien als extreem kleine bacteriën, en pas in 1901 werd voor het eerst een influenzavirus geïsoleerd, bij pluimvee. De Spaanse griepepidemie van 1918 was waarschijnlijk de eerste waarbij grootschalige quarantaine- en isolatiemaatregelen werden toegepast.
Tegelijkertijd probeerde men natuurlijk wel om luchtwegaandoeningen te verzachten en te genezen. Voor het midden van de negentiende eeuw waren mensen in eerste instantie aangewezen op zelfzorg: middeltjes van de drogist, de kruidenvrouw, of uit de eigen tuin of voorraadkast. Wie het kon betalen, vroeg een arts om advies, die de patiënt thuis onderzocht en eventueel een recept voor de apotheker schreef. Ziekenhuizen waren plekken waar arme mensen naartoe gingen als ze ten einde raad waren en hun familie niet langer thuis voor ze kon zorgen. De meesten verwachtten niet dat ze in een ziekenhuis genezen zouden worden; voor veel patiënten was het een sterfhuis.[3]
Artsen zoals de Amsterdamse Steven Blankaart (1650-1704) adviseerde, geheel in lijn met de Hippocratische ziekteopvatting, rust en warmte bij hoest en verkoudheid. Ook schreef hij door een apotheker bereide middelen voor, die zowel ingrediënten konden bevatten die we tegenwoordig nog in hoestdrankjes en-snoepjes zien, zoals gember en anijs, maar ook nu vrijwel vergeten planten en agressievere stoffen. Hij waarschuwde dat het gebruik van suikerige stropen en pastilles niets uithaalde, en ook zogenaamde pleisters, stukken stof gedrenkt in extracten, vond hij niet zinnig, behalve misschien als ze bijvoorbeeld kamfer bevatten, waarvan de geur, net als die van Vicks Vaporub vandaag, enigszins verzachtend kon werken: “Op de borst leggen sommige Pleisters, maar ik kan niet sien wat groote nut zy konnen uitrichten, want dit Middel zoude moeten door het Borst-been tot in de Longe doordringen, het welke absurd soude zijn, derhalven zijn die Middelen mede al van geen belang, ten zy ze riekende zijn van Moschus, Saffraan, Campher, &c. En die reuk door het inademen onse sappen en bloed eenig nut aanbracht.” [4]
Dat zoetigheid en substanties die erg aan drop doen denken populair waren als huismiddel bij luchtwegaandoeningen, zeker in de meer gegoede klassen, zien we bijvoorbeeld ook terug in boeken als De Volmaakte Hollandsche Keuken-Meid (1752). Hier werden ‘borstsuiker’, suikerpastilles met de dure exotische specerijen saffraan of kruidnagel, en ‘tabletten van drop’, gemaakt van zoethoutextract, anijs, Arabische gom en rozenwater geadviseerd tegen respectievelijk verkoudheid en hoest.[5] Minder welvarende burgers moesten het stellen met drankjes van bijvoorbeeld komkommersap of marjolein, of brouwsels met anijszaad, venkelzaad, zoethout, honing of hysop.[6]
Hoewel zulke middelen, of ze nou uit de voorraadkast of uit de apotheek kwamen, waarschijnlijk wel verzachtend werkten, genazen ze een luchtwegaandoening natuurlijk niet – maar in feite is dat bij hedendaagse verkoudheden niet veel anders. In premoderne beschrijvingen van epidemieën van luchtwegaandoeningen valt op dat vaak bijna terloops wordt opgemerkt dat – net als nu – vrijwel alleen ouderen eraan sterven, waarbij we natuurlijk moeten bedenken dat ‘oud’ een relatief begrip is en ook in het verleden mensen rouwden om het verlies van hun naasten. Maar wat het wel aangeeft, is dat de dood simpelweg veel meer onderdeel van het leven was. Dat veranderde pas drastisch vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw.
Ten slotte hebben we de afgelopen weken gezien dat er wordt gezocht naar een vaccin tegen covid-19. De eerste rudimentaire vaccinaties in Europa, tegen pokken, stammen uit de achttiende eeuw. In China en centraal Azië bestonden dergelijke immunisatiepraktijken al veel langer.[7] Bacteriële longontsteking werd vanaf het begin van de twintigste eeuw steeds beter behandelbaar, met name door de ontwikkeling van commercieel verkrijgbare penicilline en antibiotica. De Spaanse grieppandemie van 1918 leidde tot een naarstige zoektocht naar nieuwe behandelingen voor griep. Dit resulteerde uiteindelijk in de eerste goedgekeurde griepprikken tijdens Tweede Wereldoorlog, ontwikkeld door het Amerikaanse leger.
De geschiedenis van ons begrip van en onze omgang met epidemische luchtweginfecties laat dus zien dat we de oorzaken, de verspreiding, en het verloop van luchtweginfecties heel anders zijn gaan begrijpen in de afgelopen 150 jaar, hoewel er door de overlap in symptomen nog steeds veel verwarring is onder burgers over de verschillen tussen griep, verkoudheid, en infecties zoals covid-19. In de behandeling van de zeer ernstige gevallen van lage luchtweginfecties zijn we een stuk beter geworden, maar de behandeling van milde gevallen van hoge luchtweginfecties is niet drastisch veranderd sinds de zeventiende eeuw. Met het voorkomen en inperken of ‘uitsmeren’ van epidemieën van luchtweginfecties hebben we nog relatief weinig ervaring, wat de variatie in maatregelen wereldwijd en de voorzichtige houding van veel overheden verklaart.
[1] Een vergelijkbare etymologie zien we bij malaria: in het Italiaans betekent mal’aria letterlijk ‘slechte lucht’.
[2] Zie bijvoorbeeld Monica Green (ed.) “Pandemic Disease in the Medieval World”, special issue of The Medieval Globe, vol. 1, 2014.
[3] Zie bijvoorbeeld Ruth Richardson, Death, Dissection, and the Destitute (Chicago: University of Chicago Press, 2001).
[4] Steven Blankaart, Verhandelinge van de Opvoedinge En Ziekten Der Kinderen (Amsterdam: Hieronymus Swierts, 1684), p. 173-180.
[5] De Volmaakte Hollandsche Keuken-Meid… Als Meede Eenige Huismiddelen. Voor de Verkoudheid (Amsterdam: Steven van Esveldt, 1752)
[6] Evert Jan Thomassen a Thuessink, Prysverhandeling over de Vraag, Voorgesteld Door Het Geneeskundig Genootschap […] Servandis Civibus, in Hoe Verre Zou Men, by Gebrek van de Apotheek, Uit Kelder En Keuken de Vereischte Geneesmiddelen […] Kunnen Bekomen. (Amsterdam: Petrus Conradi, 1789), p. 11, 192. Heyman Jacobaus, Schat Der Armen, of Huismedicyn Boekje, 1606, p. 49, 197.
[7] Zie bijvoorbeeld Anne Eriksen, “Cure or Protection? the Meaning of Smallpox Inoculation, ca. 1750—1775”, Medical History 57 (4):516-36 (2013)